Academische Criteria voor Bachelor en Master Curricula

Inhoud van het document Academische Criteria voor Bachelor en Master Curricula:

  • Voorwoord
  • Inleiding
  • Eerste criterium: disciplinaire bagage
  • Tweede criterium: onderzoeken
  • Derde criterium: ontwerpen
  • Vierde criterium: wetenschap beoefenen
  • Vijfde criterium: redeneren en reflecteren
  • Zesde criterium: samenwerken en communiceren
  • Zevende criterium: terugkijken en vooruitkijken
  • Bijlage: voorbeeld van radarplots

  • Terug naar de AV-site


    Voorwoord

    Dit document geeft samenhangende criteria voor het ontwikkelen, analyseren en evalueren van universitaire bachelor- en mastercurricula in termen van academische vorming.

    De vraag wat het betekent om academisch gevormd te zijn lijkt op het eerste gezicht eenvoudig te beantwoorden. Iemand is academisch gevormd als hij of zij een universitaire opleiding met goed gevolg heeft afgesloten. En precies dit antwoord is met het nieuwe stelsel van accreditatie van opleidingen in het hoger onderwijs niet meer mogelijk. Immers, de kwestie of een opleiding het predikaat 'academisch' verdient hangt in het nieuwe stelsel niet meer af van de instelling waarin die opleiding is ingebed, maar van de inhoudelijke kenmerken van die opleiding. En dat betekent dat het bovenstaande institutionele antwoord op de vraag wat het betekent om academisch gevormd te zijn, moet worden vervangen door een inhoudelijk antwoord.

    Voor de universiteiten betekent dit dat opnieuw onder woorden gebracht moet worden waar zij op onderwijsgebied voor staan. Welke missie heeft de universiteit op onderwijsgebied, wat is haar plek in het onderwijsspectrum in de komende jaren en wat is de relatie van het onderwijs met het wetenschappelijke onderzoek? Het antwoord op deze vraag zal per wetenschapsgebied en opleiding verschillend zijn. Maar er zal ook een gezamenlijke kern zijn: datgene waar universitaire opleidingen gemeenschappelijk voor staan. Dit kan worden beschreven in termen van academische vorming.

    Voor de technische universiteiten geldt dat ook recht gedaan moet worden aan de complexe wereld van de ingenieurswetenschappen. Daarin spelen naast theorievorming ook ontwerpen en toepassen een belangrijke rol. Het gaat dan niet alleen om de analyse, modellering, verklaring of voorspelling van bepaalde fenomenen, maar ook om de synthese van kennis ten behoeve van het ontwerpen en maken van nieuwe technische objecten en systemen in een concrete maatschappelijke context. Daarom zijn voorstellingsvermogen, creativiteit, ondernemerschap, probleemoplossing en integratie belangrijke kenmerken van de academisch gevormde ingenieur.

    Het startpunt van dit document is het eindrapport geweest van de Commissie Accreditatie Hoger Onderwijs [1], een onofficiële lijst van kwalificaties voor bachelors en masters van de VSNU, en een eerder door het platform Academische Vorming van de TU/e ontwikkelde notitie over ontwerpen op academisch niveau. In de landelijke discussie over academische vorming is aan dat laatste onderwerp tot nog toe weinig aandacht besteed, terwijl dit voor de technische universiteiten van groot belang is. Op basis van het genoemde materiaal en aanvullende analyses is vervolgens een aantal leerdoelgebieden onderscheiden die samenhangende criteria bevatten voor academische vorming. Een aantal van die criteria is kwantitatief van aard en daarvoor zal in de loop van de tijd moeten worden aangegeven welke plaats op de schaal de opleidingen van de TU/e willen innemen.

    De criteria voor academische vorming zijn in het Overleg van Opleidingsdirecteuren, het Bestuurlijk Overleg en het College van Bestuur van de TU/e uitvoerig aan de orde geweest en daarin vastgesteld in juli 2003. Ze kunnen hun diensten bewijzen bij het ontwikkelen, analyseren en evalueren van de Eindhovense bachelor- en masteropleidingen en bij discussies over het gewenste academische profiel daarvan. Verder zullen ze kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een onderwijsmeetinstrument waarmee aspecten van academische vorming rechtstreeks bij studenten kunnen worden getoetst.

    Sceptici zullen vinden dat het onmogelijk is om het begrip academische vorming nader te analyseren en te operationaliseren ten behoeve van het universitaire onderwijs. Het is te zeer verbonden met eruditie, die het resultaat is van een leven lang wetenschap beoefenen. De samenstellers van deze notitie zijn van mening dat daarmee de handdoek te vroeg in de ring wordt geworpen. Op de eerste plaats is het maar de vraag of erudiete wetenschappers aan kwalitatief andere criteria voldoen dan bijvoorbeeld afstudeerders. Het zou goed kunnen dat zij slechts een andere plaats innemen op dezelfde schaal. En ten tweede noodzaken de ontwikkelingen in het hoger onderwijs de universiteiten om kleur te bekennen ten aanzien van de eindkwalificaties van hun afgestudeerden. Dit vraagt om duidelijkheid ten aanzien van het begrip academische vorming en de wijze waarop dit in de opleidingen wordt geoperationaliseerd.

    Het is zeker niet de bedoeling om de discussie over academische vorming aan de TU/e met dit document te beëindigen. Ten eerste is dit onmogelijk en ten tweede is dit ongewenst. De discussie over academische vorming is zo oud als de universiteit zelf en zal in elke tijd opnieuw gevoerd moeten worden. De bijdrage van dit document is de operationalisering ervan in het licht van de nieuwe bachelor en mastercurricula.

    Eindhoven, augustus 2003


    prof.dr. R.A. van Santen, rector magnificus

    prof.dr.ir. A.W.M. Meijers, voorzitter Platform Academische Vorming TU/e

    Technische Universiteit Eindhoven


    Inleiding

    Dit document geeft samenhangende criteria voor het ontwikkelen, beschrijven, analyseren en evalueren van universitaire bachelor en master curricula in termen van academische vorming. Deze criteria zijn onderverdeeld in 7 leerdoelgebieden. Een leerdoelgebied is een cluster van gerelateerde leerdoelen. De onderscheiden leerdoelgebieden zijn:

    1. disciplinaire bagage: dit betreft de aspecten van een academische opleiding die direct gekoppeld zijn aan het vakgebied waartoe de opleiding voorbereidt. De vakinhoudelijke kennis, vaardigheid, en houding horen hiertoe, alsmede de methoden en technieken die in het betreffende vakgebied gebruikelijk zijn. Daarnaast zijn ook de relaties tussen het vakgebied en andere vakgebieden hieronder begrepen.

    2. onderzoeken: academische opleidingen liggen dicht aan tegen (en worden gevoed vanuit) onderzoek in de betreffende discipline. 'Onderzoeken' betekent hier: het op doelgerichte, en methodische wijze vinden van nieuwe kennis en nieuwe inzichten.

    3. ontwerpen: kennisintensief ontwerpen wordt beschouwd als één van de kenmerkende aandachtsgebieden van technische universiteiten. 'Ontwerpen' is een synthetische activiteit gericht op de totstandkoming van nieuwe of gewijzigde (technische) artefacten of systemen, met de bedoeling om waarden te creëren conform vooraf gestelde eisen en wensen (bijv. mobiliteit, gezondheid).

    4. wetenschap beoefenen: dit leerdoelgebied betreft zowel onderzoeken als ontwerpen en bevat leerdoelen als inzicht in wetenschappelijke methoden (waaronder modelleren), vertrouwdheid met het wetenschappelijke gedachtegoed ten aanzien van intersubjectiviteit, herhaalbaarheid, betrouwbaarheid, etc. Dit is fundamenteel voor elke academische opleiding.

    5. redeneren en reflecteren: Aan een academicus mogen hoge eisen gesteld worden ten aanzien van logisch redeneren en de mate van reflectie op denken en handelen bij het onderzoeken en ontwerpen.

    6. samenwerken en communiceren: de academicus werkt vrijwel altijd samen met en voor anderen. De adequate interactie en communicatie is een belangrijk criterium voor academisch denken en handelen.

    7. terugkijken en vooruitkijken: wetenschap beoefenen heeft altijd ook een temporele context. Opvattingen en methodes hebben hun herkomst; beslissingen hebben hun consequenties in de tijd. De academicus onderscheidt zich door met deze tijddimensies goed rekening te houden en ze passend te gebruiken.

    Elk van de bovenstaande leerdoelgebieden dient aan de orde te komen in het curriculum van een (technische) academische opleiding. Maar ook elke opleiding heeft in het licht van deze gebieden een bepaald profiel, dat kan worden gevisualiseerd in bijv. een radarplot (bijlage). In het navolgende wordt een invulling gegeven aan de leerdoelgebieden in de vorm van een lijst van criteria. Binnen elk van de leerdoelgebieden kunnen die criteria op de volgende dimensies beschouwd worden:

    I. competentie: betreft het kennis, vaardigheid en/of houding;

    II. horizon: is de focus het vakgebied, het wetenschapsgebied waarbinnen het vakgebied valt, of de maatschappelijke context van het vakgebied;

    III. abstract / concreet: betreft het specifieke gevallen of een algemene theorie of aanpak;

    IV. analytisch / synthetisch: betreft het de analyse van een probleem / verschijnsel, of het maken van een model, aanpak of ontwerp.


    (De master kwalificaties in de hierna volgende tabel omvatten ook de bachelor kwalificaties).


  • 1. Disciplinaire bagage

     
    Master
    Bachelor
       
     

    Is in staat de kennisbasis (theorieën, methoden, technieken) van het vakgebied te begrijpen en te interpreteren.





    Beheerst het vakgebied rakend aan het voorfront van de kennis (nieuwste theorieën, methoden, technieken)

    Begrijpt de structuur van het vakgebied en de samenhang tussen deelgebieden.    

    Bezit kennis van, en enige vaardigheid in de wijze waarop
  • waarheidsvinding (dwz. methoden om te komen tot ware uitspraken)
  • theorievorming
  • modelvorming
  • besluitvorming
  • experimenteren en simuleren
    plaatsvinden in het vakgebied.
  •   Bezit de vaardigheid deze methoden zelfstandig toe te passen bij het ontwikkelen van geavanceerde ideeën of toepassingen.

    Kan over de grenzen van vakgebieden heenkijken. Beschikt over enige kennis en vaardigheden uit andere vakgebieden.   Is in staat bepaalde andere vakgebieden te kunnen begrijpen en interpreteren.

    Beschikt waar nodig over een interdisciplinaire houding.   Is in staat en heeft de houding om zijn eigen onderzoek en ontwerp in een interdisciplinair kader te plaatsen.

    Blijft zich ook na het voltooien van de opleiding op de hoogte houden van de state of the art ontwikkelingen in relevante vakgebieden.    


    2. Onderzoeken

     
    Master
    Bachelor
       
     

    Is in staat om slecht gestructureerde problemen te structureren en te herdefiniëren en weet daarbij adequate vragen te stellen.

     

     

    Is opmerkzaam, dat wil zeggen heeft het vermogen om in ogenschijnlijk triviale aangelegenheden bepaalde verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken.   Heeft de houding van 'opportunity spotting': het vermogen om mogelijkheden te zien voor het zinvol en verantwoord inzetten van kennis op nieuwe toepassingsgebieden.

    Is vaardig in het toepassen (met ondersteuning) van een veelheid van methoden en technieken voor onderzoek.   Kan deze methode en technieken zelfstandig toepassen.

        Heeft inzicht in de rol en betekenis van theorieën in het onderzoek.

    Werkt op een voldoende hoog abstractieniveau.   Is in staat het juiste abstractieniveau te kiezen, gegeven de complexiteit van het probleem.

        Is in staat met complexe situaties om te gaan en een beredeneerd oordeel te vormen, ook bij afwezigheid van complete data.

        Heeft gevoel voor de huidige grenzen van kennis en is in staat informatie uit een brede verzamelingen van bronnen op juiste waarde te schatten.

    Is in staat onderzoek binnen de discipline op bruikbaarheid te schatten.   Is in staat onderzoek binnen de discipline op wetenschappelijke waarde te schatten.


    3. Ontwerpen

     
    Master
    Bachelor
       
     

    Tav. de definitie van het ontwerpprobleem:
  • Is in staat slecht gestructureerde en gedefinieerde problemen te herformuleren. Betrekt daarbij ook de systeemgrenzen van het probleem en de randvoorwaarden voor een oplossing.
  • Bedrijft problem finding eerder dan / voorafgaand aan problem solving.
  • Heeft oog voor de technische en niet-technische (economische, sociale, historische, culturele, normatieve) aspecten van het ontwerpprobleem.

  •  

    Kan een onderbouwde interpretatie van het ontwerpprobleem ontwikkelen en kan deze methodisch verdedigen tegenover stakeholders (d.w.z. alle betrokken partijen).

    Tav. de aard van het ontwerpprobleem:
  • Kan op systeemniveau ontwerpen.
  • Herkent de interdisciplinariteit van de meeste ontwerpproblemen en kan daarmee werken.
  • Kan bestaande kennis integreren in een ontwerp.
  • Is in staat een onderzoek ten behoeve van een ontwerp op bruikbaarheid te schatten.
  •  
  • Is in staat te werken aan ontwerpproblemen met een hoog niveau van complexiteit; kan complexe ontwerpproblemen ontrafelen in oplosbare deelproblemen
  • Is in staat nieuwe onderzoeksvragen te formuleren op basis van een ontwerpprobleem.

  • Tav. de uitvoering van het ontwerpproces:
  • Kan omgaan met het feit dat veel ontwerpproblemen de eigenschap hebben te veranderen in de loop van het proces - deels als gevolg van de eigen ontwerpbeslissingen.
  • Bezit creativiteit en synthetische vaardigheid ten aanzien van eenvoudige ontwerpproblemen.
  • Heeft de vaardigheid verantwoorde beslissingen te nemen, te rechtvaardigen en te evalueren.
  • Heeft de vaardigheid compromissen te sluiten.
  • Kan omgaan met gecalculeerde risico's.
  • Begrijpt wanneer (een aspect van) het ontwerp goed genoeg uitgewerkt is; gaat efficiënt met hulpbronnen om.
  • Kan werken in een multidisciplinair team.
  •  
  • Heeft een beredeneerde visie op het te volgen ontwerpproces.
  • Geeft aantoonbaar blijk van originaliteit en creativiteit ten aanzien van complexe ontwerpproblemen.
  • Heeft de houding van 'opportunity spotting': het vermogen om mogelijkheden te zien voor het zinvol en verantwoord inzetten van kennis op nieuwe toepassingsgebieden.
  • Laat zich niet door disciplinegrenzen inperken.

  • Tav. reflectie op ontwerpen:
  • Is in staat tot methodische reflectie en bijsturing van het ontwerpproces.
  • Valideert het uiteindelijke ontwerp op systematische wijze
  •    


    4. Wetenschap beoefenen (onderzoeken en ontwerpen)

     
    Master
    Bachelor
       
     

    Heeft inzicht in de wetenschappelijke praktijk (doel, methoden, aard van verklaren, rol van experiment, objectiviteit, publicatiesysteem, belang van integriteit, etc.).

     

    Heeft kennis van actuele discussies daarover.

    Kan standaardmethoden in het vakgebied herkennen en heeft oog voor de veronderstellingen daarin.   Kan reflecteren op de standaardmethoden en deze in twijfel trekken; kan aanpassingen voorstellen en de reikwijdte daarvan inschatten.

    Bezit de kennis en de vaardigheid voor het gebruiken, rechtvaardigen en op waarde schatten van modellen voor onderzoek en ontwerpen (model breed opgevat: van wiskundig model tot maquette).

    Kan modellen voor eigen gebruik aanpassen.Begrijpt dat een model in de grond van de zaak tekort schiet (partiële afbeelding van de werkelijkheid), maar is wel in staat om, voor de gegeven toepassing, het best bruikbare model te benutten.
      Bezit een grote vaardigheid in, en geneigdheid tot, het gebruiken, ontwikkelen en valideren van modellen; kan bewust kiezen tussen modelleermethoden.

    Begrijpt de relatie tussen een model en de daarachter liggende theorie, voor eenvoudige gevallen.   Idem, voor meer realistische situaties.

    Is in staat op één of enkele deelgebieden van de discipline een bijdrage te leveren aan wetenschappelijke kennis, modellering en/of ontwerp.   Is in staat op tenminste één of enkele deelgebieden van de discipline een originele bijdrage te leveren aan wetenschappelijke kennis, modellering en/of ontwerp.

    Is in staat de resultaten van onderzoek en ontwerpen adequaat te documenteren met de bedoeling bij te dragen aan de kennisontwikkeling in het vakgebied en daarbuiten.   Is in staat de resultaten van onderzoek en ontwerpen adequaat te documenteren en te publiceren met de bedoeling bij te dragen aan de kennisontwikkeling in het vakgebied en daarbuiten.

    Is zich bewust van de maatschappelijke en ethische aspecten van wetenschappelijk werk (hetzij het werk zelf, hetzij verkregen inzichten, of genomen ontwerpbeslissingen)    

    Heeft een houding van levenslang leren.    


    5. Redeneren en reflecteren

     
    Master
    Bachelor
       
     

    Kan logisch redeneren in het vakgebied en daarbuiten, zowel `waarom' als `what-if' redeneringen.

     

    Is in staat drogredenen te herkennen.

    Kan redeneerwijzen (inductie, deductie, etc.) in het vakgebied herkennen.    

    Kan een standpunt betrekken ten aanzien van een wetenschappelijk betoog in het vakgebied.   Kan een standpunt betrekken ten aanzien van een wetenschappelijk betoog in het vakgebied en dit kritisch op waarde schatten.

    Kan kritisch reflecteren (met ondersteuning) op eigen denken, beslissen, en handelen en dit daarmee bijsturen.   idem, zelfstandig.

    Is in staat kritisch te reflecteren (met ondersteuning) op het vakgebied en de relatie daarvan tot andere vakgebieden en de maatschappelijke omgeving.   idem, zelfstandig.


    6. Samenwerken en communiceren

     
    Master
    Bachelor
       
     

    Is in staat te communiceren over de resultaten van leren, denken, en beslissen, met vakgenoten en niet-vakgenoten.

     

    Is in staat over onderzoek en probleemoplossingen te communiceren met vakgenoten, niet-vakgenoten, en stakeholders (d.w.z. alle betrokken partijen)

        Kan debatteren over het vakgebied en de plaats van het vakgebied in de maatschappij.

    Kenmerkt zich door professioneel gedrag. Dit houdt onder andere in: drive, betrouwbaarheid, betrokkenheid, nauwkeurigheid, vasthoudendheid, en zelfstandigheid.    

    Kan projectmatig werken: bezit pragmatisme en verantwoordelijkheidsbesef; kan omgaan met beperkte bronnen; kan omgaan met risico's; kan compromissen sluiten.    

    Is in staat om in een interdisciplinair team te werken en over de grenzen van het eigen vakgebied heen te kijken.    

    Heeft inzicht in teamrollen en sociale dynamiek.   Kan de rol van teamleider op zich nemen.


    7.Terugkijken en vooruitkijken

     
    Master
    Bachelor
       
     

    Is in staat de consequenties van eigen beslissingen en handelingen te voorzien en te analyseren.

     

     

    Is in staat, waar nodig (en met begeleiding), eigen kennis te herzien en uit te breiden.   Idem, zelfstandig.

    Is in staat de geschiedenis van het vakgebied te begrijpen en te interpreteren, zowel de interne (ideeën) geschiedenis als de externe (maatschappelijke) geschiedenis van het vak.    

    Is in staat de maatschappelijke consequenties (economisch, sociaal, cultureel) van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied te analyseren en bespreken met vakgenoten en niet-vakgenoten.   Kan deze consequenties integreren in het wetenschappelijke werk.

    Is in staat de consequenties van wetenschappelijk denken en handelen op duurzame ontwikkeling te analyseren.   Kan deze consequenties integreren in het wetenschappelijke werk.

    Is in staat de ethische en normatieve aspecten van de gevolgen en aannamen van wetenschappelijk denken en handelen te analyseren en bespreken met vakgenoten en niet-vakgenoten (zowel onderzoek als ontwerpen).   Kan deze ethische en normatieve aspecten in het wetenschappelijk werk integreren.

        Kan een plaats kiezen als professional in de samenleving.


    Bijlage: voorbeeld van radarplots




    Samenstelling prof.dr.ir. A.W.M. Meijers, dr.ir. C.W.A.M. van Overveld en dr.drs. J.C. Perrenet.


    [1] Eindrapport Commissie Accreditatie Hoger Onderwijs 'Prikkelen, "Presteren en Profileren" (commissie Franssen), publicatie van het ministerie OcenW, 2001. downloaden