*Pien wil de nacht zien* geschreven en getekend door Annemie Heymans Pien zit voor het raam. Moeder zegt dat ze naar bed moet. Pien hoort het niet. Ze kijkt naar de lucht. `Waar wacht je op?' vraagt moeder. `Kom, het is al acht uur.' `Ik wacht op de nacht,' zegt Pien. `Die komt nog lang niet,' zegt moeder. `Kijk, de zon schijnt nog.' `Nou en?' vraagt Pien. `Is de nacht soms bang van de zon?' `In de nacht schijnt de maan, Pien!' `Ik wil de nacht zien,' zegt Pien. `Waarom mag dat niet?' `Een kind slaapt in de nacht. Kijk eens op de klok! Kijk eens hoe laat het al is?' `Ik heb geen slaap,' zegt Pien. Ze draait haar hoofd om. Moeder mag niet zien dat ze gaapt. Want dan zegt ze: `Zie je nou wel? Je bent veel te moe.' Dat wil Pien voor geen prijs. Moeder zegt: `Zie je nou wel? Och, och, wat is ze moe. Haar oogjes zijn al bijna dicht. Mijn meisje gaat naar bed. En wel nu meteen!' `Ik zal wel naar bed gaan,' zegt Pien. `Maar mijn oogjes gaan niet dicht. Ik wil de nacht nog zien.' Pien slaapt. Ze slaapt als een roos. De nacht komt en gaat. De zon jaagt haar weg. Moeder staat naast Piens bed. Ze zegt: `Kom er eens uit. Het is al acht uur. Je slaapt een gat in de dag.' Pien vliegt omhoog. `Is de dag nou stuk?' `Welnee,' zegt moeder. `Dat zeg je maar als je lang slaapt.' `Is de nacht al voorbij?' vraagt Pien. Ze klimt uit haar bed. Ze loopt naar het raam. De zon staat hoog in de lucht. `Ik haat het!' roept Pien. `Ik wil de maan en de nacht! Die zon ken ik al. Jaag hem weg!' Moeder trekt Piens dekbed recht. Ze zegt: `Dat kan ik niet.' Pien draait zich om. `Je bent toch een moeder? En jij kunt dat niet eens? Dat vind ik stom.' `Geen mens kan dat, Pien. Kom, ik maak pap voor je.' `En als je een heks was?' `Tja, dan... ,' zegt moeder. `Maar dat ben ik nou eenmaal niet.' Pien roert in haar pap. `Die lust ik niet,' zegt ze. `Er komt rook uit. Wie eet er nou rook?' `Hij koelt zo wel af,' zegt moeder. Pien neemt een schepje van de pap. Er waait wat stoom omhoog. `Ik speel dat het een wolk is. Maar ik wil dat hij zwart is. Een heks kan dat wel. Die maakt, plop, mijn wolk zwart.' `Ja,' zegt moeder. `Zo zwart als de nacht. Ik speel dat ik een heks ben. En ik zeg, plop, je pap is koud.' Pien neemt een hap. `Hij is toch nog heet! Kan een wolk zwart als de nacht zijn?' `Ja,' zegt moeder. `Als het onweert. Dan lijkt de dag soms op de nacht.' `Ik wil dat het onweert,' zegt Pien. `Want ik wil vandaag de nacht zien.' Ze gaat op haar stoel staan. Ze wijst naar een pan op het gas. De rook die eruit komt is zwart. `Jij kunt het ook, kijk!' roept ze. `Oh nee!' Moeder grist de pan van het vuur. `Dit was jouw ei! Het lijkt wel een kool!' Pien klimt van de stoel. `Laat eens zien? Jak, wat een troep! Is de nacht zo zwart?' `Pien, laat me nou maar met rust. Ik heb mijn hoofd er niet bij. Je praat mijn kop suf.' Pien loopt door de tuin. Ze zoekt een tak. Maar ze ziet er niet n. Ze kijkt omhoog in de boom. `Ik wil dat het waait,' zegt Pien. `Dan komt er wel een omlaag.' Maar niks ervan. De zon schijnt warm op haar huid. Ze gaat naar het schuurtje. Het mag ook een stok zijn. Een tak, een stok; dat maakt niks uit. De schuurdeur kraakt. `Ssst,' zegt Pien. `Ik mag hier niet in. Er staan een schop en een hark. Moeder denkt dat ik daar op trap. Maar ik kijk wel mooi uit. Ik ben heus niet gek!' Daar staan ze, in de hoek. De steel van de schop is te kort. Maar die van de hark is net goed. Piens trui hangt aan de waslijn. Die neemt ze ook mee. Pien heeft een plan. Ze sluipt het huis in. Ze klimt zacht, zacht de trap op. De hark bonkt op een tree. `Pien, wat doe je?' roept moeder. Pien smijt de hark onder haar bed. De trui erbij. Ze rent de trap af. `Ai ai ai! Wat stoot ik mijn hoofd!' `Dat was een klap!' zegt moeder. `Dat moet pijn doen. Laat eens zien?' `Hoeft niet,' zegt Pien. `De pijn is al weg.' `Pien, er is iets! Ik ken die blik. Wat voer je in je schild?' `Niks,' zegt Pien. Pien wil naar bed. `Daar snap ik niks van,' zegt moeder. `Het is pas half acht! Voel je je wel goed?' `Jawel,' zegt Pien. `Of nee, een beetje niet.' Moeder voelt aan haar voorhoofd. `Je bent niet warm. Vooruit dan maar, slaap is altijd goed. De dag is ook zo lang.' Ze stopt Pien in en gaat de trap af. Pien roept: `Hoe lang duurt de dag nog?' `Een paar uur! Slaap wel!' Een paar uur! Dat is maar goed ook. Pien heeft nog veel te doen. Ze klimt uit haar bed. Ze pakt de hark en de trui. Ze knoopt de trui aan de steel. Een mouw. Een knoop. Nog een mouw. Nog een knoop. Ze schuift heel zacht het raam omhoog. `Zo,' zegt ze. `Nou zul je wat zien. Als de nacht komt, vang ik hem! Ik vang hem met dit net. Dat moet je vlug doen. Plop! Als hij me ziet vlucht hij weer weg.' Pien zet een stoel bij het raam. Ze klimt erop. Ze schuift de hark door de kier. De trui waait wat in de wind. Pien wacht en wacht. Ver weg slaat een klok. De lucht is rood van de zon. Pien wacht op de nacht. Weer slaat een klok. De lucht is grijs. Piens hand laat de steel los. Hij valt met een plof op het gras. Dan slaapt Pien. Pien slaapt. Ze slaapt als een roos. De nacht komt en gaat. Een haan kraait. De zon schijnt op Piens neus. Sjoe! Ze niest ervan. `Ben jij dat, Pien?' De stem van moeder klinkt uit de tuin. `Pien, Pien, kom eens uit bed!' Maar ze ligt niet in bed! Hoe komt ze in die stoel? Dan weet ze het weer. De stem van moeder zegt: `Wat doet die hark nou hier? Piens trui? Die hing toch aan de lijn?' Pien buigt zich uit het raam. `Zit de nacht erin?' `Wat zeg je me daar?' vraagt moeder. `De nacht? Die is al lang voorbij!' `Zit er geen stukje nacht in mijn net?' Moeder klopt de trui uit. Er valt wat gras op het gras. Niks geen nacht! `Nou ben ik echt boos!' roept Pien. Ze geeft de stoel een schop. AUW! Ze heeft geen schoen aan. Er drijft een grijze wolk langs de lucht. Pien ziet het meteen. Ze rent de trap af, de tuin in. `Dat ziet er niet goed uit,' zegt moeder. `Er komt onweer, denk ik.' Pien juicht: `Hoi, hoi, Onweer kom! Maak de dag zwart als de nacht!' De wolk drijft voorbij. Pien smijt een schoen naar de lucht. Ze smijt nog een schoen naar de zon. `Ik haat je!' roept ze. `Nou ben ik me toch kwaad! Ik moet en zal de nacht zien!' Ze gaat naar de schuur. `De nacht komt steeds als ik slaap. Daar heb ik dus niks aan. Ik maak zelf wel een wolk. Zo zwart dat die de zon wegjaagt. De lucht doet het toch niet.' In de schuur staat een kist met troep. Pien zet hem op het gras. Ze pakt een doosje van de plank. Ze zegt: `Dat mag niet van moeder. Ze denkt dat ik me pijn doe. Maar ik kijk wel mooi uit. Ik ben heus niet gek.' Pien steekt de kist in brand. Een wolk stijgt hoog de lucht in. Dan schiet er een vlam omhoog. Pien gilt het uit van de pijn. `Hij kwam aan mijn hand!' Moeder vliegt het huis uit. Met de tuinslang spuit ze het vuur uit. Wat is ze boos! `Dit doe je nooit meer! Wat zei ik je nou?' Ze rukt aan Piens arm. Er zit een blaar op haar hand. Moeder smeert er zalf op. Ze draait er een doekje om. Pien huilt. `Ik wou zo graag de nacht zien!' Pien zit op moeders schoot. Ze beeft nog en moeder ook. Ze zegt: `Dat was pas eng!' `Weet je wat?' zegt moeder in haar oor. `Als het nacht is haal ik je uit bed. Dan gaan we naar de tuin en dan...' Pien zucht ervan. `Dan kan ik de nacht zien.'