*Openbaring van Johannes* *1* Openbaring van Jezus Christus, die hij van God ontving om aan de die- naren van God te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet. Hij heeft zijn engel deze openbaring laten meedelen aan zijn dienaar Johannes. Jo- hannes maakt bekend wat God gesproken heeft en waarvan Jezus Chris- tus heeft getuigd; dit heeft hij allemaal gezien. Gelukkig is wie dit voorleest, en gelukkig zijn zij die deze profetie horen en zich houden aan wat hier gezegd wordt. Want de tijd is nabij. Van Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia. Genade zij u en vrede van hem die is, die was en die komt, en van de zeven geesten voor zijn troon, en van Jezus Christus, de betrouwbare getuige, de eerstgeborene van de doden, de heerser over de vorsten van de aarde. Aan hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft bevrijd door zijn bloed, die een koninkrijk uit ons gevormd heeft en ons heeft gemaakt tot priesters voor God, zijn Vader -- aan hem komt de eer toe en de macht, tot in eeuwigheid. Amen. Hij komt te midden van de wolken, en dan zal iedereen hem zien, ook degenen die hem doorstoken hebben. Alle volken op aarde zullen over hem weeklagen. Ja, amen. `Ik ben de alfa en de omega,' zegt God, de Heer, `ik ben het die is, die was en die komt, de Almachtige.' Ik, Johannes, uw broeder, die net als u in ellende verkeer, maar ook door Jezus met u deel in het koninkrijk en in standvastigheid -- ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had ge- tuigd. Op de dag van de Heer raakte ik in vervoering. Ik hoorde achter me een luide stem, die klonk als een bazuin en die tegen me zei: `Schrijf alles wat je ziet in een boek en stuur dat naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.' Ik draaide me om, om te zien welke stem er tegen mij sprak. Toen zag ik zeven gouden lampenstandaards, en daartussen iemand die eruitzag als een mens. Hij was gekleed in een lang gewaad en had een gouden band om zijn borst. Zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol of als sneeuw, en zijn ogen waren als een vlammend vuur. Zijn voeten gloeiden als brons in een oven. Zijn stem klonk als het geluid van geweldige watermassa's. In zijn rechterhand had hij zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard. Zijn gezicht schitterde als de felle zon. Toen ik hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer. Maar hij legde zijn rechterhand op me en zei: `Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. Ik ben dege- ne die leeft; ik was dood, maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. Schrijf daarom op wat je ge- zien hebt, wat er nu is en wat hierna zal gebeuren. Dit is de betekenis van de zeven sterren die je in mijn rechterhand zag en van de zeven gouden lampenstandaards: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeen- ten, en de zeven standaards zijn de zeven gemeenten zelf. `~*2* Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze: `~`Dit zegt hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt en tussen de zeven gouden lampenstandaards verblijft: Ik weet wat u doet, hoe u zich inzet en standhoudt, en dat u boosdoeners niet verdraagt. Zo hebt u mensen die beweren dat ze apostelen zijn, op de proef gesteld en als leu- genaars ontmaskerd. U bent standvastig en hebt veel verdragen omwille van mijn naam, zonder te verslappen. Maar dit heb ik tegen u: u hebt de liefde van weleer opgegeven. Bedenk van welke hoogte u gevallen bent. Breek met het leven dat u nu leidt en doe weer als vroeger. Anders kom ik naar u toe en neem ik, als u geen berouw toont, uw lampenstandaard van zijn plaats. Het pleit echter voor u dat u net als ik de praktijken van de Nikolaeten verafschuwt. `~`~Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal ik laten eten van de levensboom die in Gods paradijs staat.' `~Schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna: `~`Dit zegt hij die de eerste en de laatste is, die dood was en nu leeft: Ik weet van de ellende en de armoede waarin u verkeert, hoewel u rijk bent. Ik weet hoe u belasterd wordt door mensen die zich Joden noemen en het niet zijn, maar bij Satan horen. Wees niet bang voor wat u nog te wach- ten staat. Sommigen van u zullen door de duivel in de gevangenis wor- den gegooid, en zo op de proef worden gesteld; tien dagen lang zult u het zwaar te verduren hebben. Wees trouw tot in de dood, dan zal ik u als lau- werkrans het leven geven. `~`~Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal van de tweede dood geen schade ondervinden.' `~Schrijf aan de engel van de gemeente in Pergamum: `~`Dit zegt hij die het scherpe, tweesnijdende zwaard heeft: Ik weet waar u woont, namelijk waar Satans troon staat. U bent mijn naam trouw ge- bleven en hebt uw geloof in mij niet verloochend, ook niet toen Anti- pas, mijn betrouwbare getuige, werd gedood in uw stad, waar ook Satan woont. Maar enkele dingen heb ik tegen u: sommigen houden vast aan de leer van Bileam, die Balak liet weten hoe hij voor de Isralieten een val moest opzetten, waardoor ze heidens offervlees zouden gaan eten en on- tucht zouden plegen. Zo is het ook bij u: sommigen houden op dezelf- de manier vast aan de leer van de Nikolaeten. Breek toch met het leven dat u nu leidt, anders kom ik binnenkort naar u toe en zal ik hen met het zwaard uit mijn mond bestrijden. `~`~Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal ik van het verborgen manna geven, en ook een wit steentje waarop een nieuwe naam staat die niemand kent, behalve degene die het ontvangt.' `~Schrijf aan de engel van de gemeente in Tyatira: `~`Dit zegt de Zoon van God, die ogen heeft als vlammend vuur en voe- ten als brons: Ik weet wat u doet, hoe liefdevol, gelovig, hulpvaardig en standvastig u bent; u doet nu zelfs meer dan vroeger. Maar dit heb ik te- gen u: u laat die Izebel, die zichzelf profetes noemt, haar gang gaan ter- wijl ze mijn dienaren met haar uitspraken tot ontucht en het eten van heidens offervlees verleidt. En hoewel ik haar de tijd heb gegeven om te breken met het leven dat ze leidt, weigert ze haar ontuchtig gedrag op te geven. Ik zal haar ziek maken en hen die overspel met haar plegen in el- lende storten, tenzij ze met haar breken; haar kinderen zal ik laten ster- ven aan een dodelijke ziekte. Laat elke gemeente beseffen dat ik het ben die hart en ziel van de mens doorgrondt en dat ik ieder van u zal belonen naar zijn daden. Tegen de rest van u in Tyatira, al degenen die haar leer niet aanhangen en die zich niet hebben verdiept in de zogenaamde ver- borgenheden van Satan, zeg ik: `Ik leg u maar n last op: houd vast aan wat u hebt, totdat ik kom.' `~`~Wie overwint en mij navolgt tot het einde, zal ik macht geven over alle volken. Met een ijzeren herdersstaf zal hij hen hoeden, als aardewerk wor- den ze verbrijzeld. Ik geef hem macht, zoals mijn Vader die aan mij heeft gegeven. En ik zal hem ook de morgenster geven. Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.' `~*3* Schrijf aan de engel van de gemeente in Sardes: `~`Dit zegt hij die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet wat u doet; overal wordt beweerd dat u het leven hebt, terwijl u dood bent. Word wakker, versterk uw laatste krachten: u bent op sterven na dood. Want ik merk dat uw gedrag tekortschiet in Gods ogen. Herin- ner u dat u de boodschap hebt ontvangen en begrepen. Houd eraan vast en breek met het leven dat u nu leidt. Maar als u niet wakker wordt, kom ik onverwacht als een dief, op een tijdstip dat u niet kent. Maar enkelen in Sardes hebben hun kleren schoon gehouden. Zij zullen bij me zijn, in het wit gekleed, want ze verdienen het. `~`~Wie overwint zal zich ook in het wit kleden. Ik zal zijn naam niet uit het boek van het leven schrappen, maar juist voor hem getuigen ten over- staan van mijn Vader en zijn engelen. Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.' `~Schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia: `~`Dit zegt hij die heilig en betrouwbaar is, die de sleutel van David heeft -- wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan nie- mand openen: Ik weet wat u doet. Ik heb ervoor gezorgd dat de deur voor u openstaat, zonder dat iemand hem kan sluiten. Want ook al hebt u wei- nig invloed, u bent trouw gebleven aan wat ik heb gezegd en hebt mijn naam niet verloochend. Ik zal mensen laten komen die bij Satan horen, leugenaars die zich Joden noemen en het niet zijn; zij zullen zich eerbie- dig aan uw voeten neerwerpen en erkennen dat ik u heb liefgehad. Om- dat u trouw bent gebleven aan mijn gebod om stand te houden, zal ik u ook trouw zijn wanneer binnenkort de tijd van de beproeving aanbreekt, als heel de aarde en de mensen die er leven op de proef worden gesteld. Ik kom spoedig. Houd vast aan wat u hebt, dan zal niemand u de lauwer- krans kunnen afnemen. `~`~Wie overwint maak ik tot een zuil in de tempel van mijn God. Daar zal hij voor altijd blijven staan. Ik zal op hem de naam schrijven van mijn God en van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem dat bij mijn God vandaan uit de hemel zal neerdalen, en ook mijn eigen nieuwe naam. Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.' `~Schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea: `~`Dit zegt Amen, de trouwe en betrouwbare getuige, het begin van Gods schepping: Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen. U zegt dat u rijk bent, dat u alles hebt wat u wilt en niets meer nodig hebt. U beseft niet hoe ongelukkig u bent, hoe armzalig, berooid, blind en naakt. Daarom raad ik u aan: koop van mij goud dat in het vuur gelouterd is, en u zult rijk zijn; witte kleren om u te kleden en uw naaktheid te bedekken, zodat u zich niet meer hoeft te schamen; zalf voor uw ogen, zodat u weer kunt zien. Iedereen die ik liefheb wijs ik te- recht en bestraf ik. Zet u dus volledig in en breek met het leven dat u nu leidt. Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en we zullen samen eten, ik met hem en hij met mij. `~`~Wie overwint zal samen met mij op mijn troon zitten, net zoals ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit. Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.'' *4* Hierna had ik een visioen. Er stond een deur open in de hemel. De stem die me eerder had toegesproken met het geluid van een bazuin, zei nu: `Kom hierboven, dan laat ik je zien wat er hierna gebeuren moet.' Op het- zelfde moment raakte ik in vervoering. Er stond een troon in de hemel en daarop zat iemand. Degene die daar zat had een uiterlijk als van jaspis en sarder, en rond de troon was een regenboog die eruitzag als smaragd. Om de troon heen stonden vierentwintig andere tronen, waarop vieren- twintig oudsten zaten. Ze droegen witte kleren en hadden een gouden krans op hun hoofd. Van de troon gingen bliksemschichten uit en don- derslagen en groot geraas. Voor de troon brandden zeven vurige fakkels; dat zijn de zeven geesten van God. Ook lag er voor de troon iets als een zee van glas, van kristal. Midden voor de troon en eromheen waren vier wezens, die van voren en van achteren een en al oog waren. Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het der- de had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar, Elk van de vier wezens had zes vleugels, met overal ogen langs de randen en aan de binnenkant. Dag en nacht herhalen ze: `Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt.' Telkens als deze wezens lof, eer en dank brengen aan degene die op de troon zit en die tot in eeuwigheid leeft, werpen de vierentwintig oudsten zich neer voor hem die op de troon zit, en aanbidden hem die leeft tot in eeuwigheid, en leg- gen hun kransen voor zijn troon met de woorden: `U komen alle lof, eer en macht toe, Heer, onze God, want u hebt alles geschapen: uw wil is de oorsprong van alles wat er is.' *5* Toen zag ik dit: degene die op de troon zat had in zijn rechterhand een boekrol die aan beide kanten beschreven was en met zeven zegels was ver- zegeld. Ik zag een machtige engel die met luide stem uitriep: `Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?' Maar er was nie- mand in de hemel of op aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien. Het deed me veel verdriet dat blijkbaar niemand het verdiende om de boekrol te openen en hem in te zien. Toen zei een van de oudsten tegen mij: `Wees niet verdrietig. Want de leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft de overwinning behaald, en daarom mag hij de boekrol met de zeven zegels openen.' Midden voor de troon, tussen de vier wezens en de oudsten, zag ik een lam staan. Het zag eruit alsof het geslacht was en het had zeven horens en zeven ogen; dat zijn de zeven geesten van God die over de hele wereld zijn uitgestuurd. Het lam ging naar degene die op de troon zat en ontving de boekrol uit zijn rechterhand. Op hetzelfde mo- ment wierpen de vier wezens en de vierentwintig oudsten zich voor het lam neer. Ieder van hen had een lier en een gouden schaal vol wierook; dat zijn de gebeden van de heiligen. En ze zetten een nieuw lied in: `U verdient het om de boekrol te ontvangen en zijn zegels te verbreken. Want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht^"1"^ | | ^1.^ _mensen gekocht_ -- Andere handschriften lezen: `ons gekocht'. | uit alle landen en volken, van elke stam en taal. U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde.' Daarna hoorde ik het geluid van een groot aantal engelen rondom de troon, de wezens en de oudsten; het waren er oneindig veel, tienduizend maal tienduizenden, duizend maal duizenden. Met luide stem riepen ze: `Het lam dat geslacht is, komt alle macht, rijkdom en wijsheid toe, en al- le kracht, eer, lof en dank.' Elk schepsel in de hemel, op aarde, onder de aarde en in de zee, alles en iedereen hoorde ik zeggen: `Aan hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.' De vier wezens antwoordden: `Amen,' en de oudsten wierpen zich in aanbidding neer. *6* Toen zag ik dit: het lam verbrak een van de zeven zegels en ik hoorde een van de vier wezens roepen met een geluid als een donderslag: `Kom!' Ik zag dit: een wit paard met een ruiter, die een boog droeg. Hij kreeg een zege- krans en trok op als een overwinnaar, de overwinning tegemoet. Toen het lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede wezen zeggen: `Kom!' Er verscheen een ander, vuurrood paard. De ruiter kreeg de opdracht om de vrede uit de wereld te verdrijven, zodat men elkaar zou afslachten. Hij kreeg een groot zwaard. Toen het derde zegel werd verbroken, hoorde ik het derde wezen zeggen: `Kom!' Ik zag dit: een zwart paard met een rui- ter, die een weegschaal in zijn hand hield. Te midden van de vier wezens hoorde ik iets als een stem zeggen: `Een dagloon voor een portie tarwe en hetzelfde bedrag voor drie porties gerst. Maar laat wijn en olijfolie onge- moeid.' Toen het vierde zegel werd verbroken, hoorde ik het vierde wezen zeggen: `Kom!' Toen zag ik een vaalgeel paard. De ruiter heette Dood, en Dodenrijk vergezelde hem. Zij kregen verlof om op een vierde deel van de aarde dood en verderf te zaaien, door middel van het zwaard, hongers- nood, dodelijke ziekten en wilde dieren. Toen het lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet van het altaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis. Ze riepen luid: `O heilige en be- trouwbare Heer, wanneer zult u de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?' Ieder van hen kreeg witte kleren. Verder werd hun gezegd nog een korte tijd geduld te hebben, totdat ook de andere dienaren, hun broeders en zusters die net als zij zouden worden gedood, zich bij hen gevoegd zouden hebben. Ik zag, toen het zesde zegel verbroken werd, hoe er een zware aardbe- ving kwam. De zon werd zwart als een rouwkleed en de maan werd bloed- rood. De sterren vielen op de aarde, zoals late vijgen die door een storm- wind van de boom worden gerukt. De hemel scheurde los en rolde zich als een boekrol op. Geen berg of eiland bleef op zijn plaats. Koningen, macht- hebbers, legeraanvoerders, rijken, aanzienlijken, slaven en vrije mensen, iedereen trachtte zich te verbergen in grotten en tussen de rotsen in de bergen. Ze riepen de bergen en de rotsen toe: `Val op ons neer! Verberg ons voor het oog van hem die op de troon zit en voor de toorn van het lam! Want nu is de grote dag van hun toorn aangebroken, en wie kan die doorstaan?' *7* Hierna zag ik vier engelen bij de vier hoeken van de aarde staan. Zij hiel- den de vier winden van de aarde in bedwang, om te voorkomen dat er een wind over land of op zee of door de bomen zou waaien. Ik zag in het oos- ten een andere engel opstijgen, die het zegel van de levende God had. De vier engelen die de opdracht hadden gekregen om schade toe te brengen aan het land en de zee riep hij met luide stem toe: `Laat het land en de zee en ook de bomen nog ongemoeid! Eerst moeten wij het zegel van onze God op het voorhoofd van zijn dienaren aanbrengen.' Toen hoorde ik het aantal van hen die het zegel droegen: honderdvier- enveertigduizend in totaal, afkomstig uit elke stam van Isral. Twaalfdui- zend uit de stam Juda die het zegel droegen, twaalfduizend uit de stam Ruben, twaalfduizend uit de stam Gad, twaalfduizend uit de stam Aser, twaalfduizend uit de stam Naftali, twaalfduizend uit de stam Manasse, twaalfduizend uit de stam Simeon, twaalfduizend uit de stam Levi, twaalf- duizend uit de stam Issachar, twaalfduizend uit de stam Zebulon, twaalf- duizend uit de stam Jozef en ten slotte twaalfduizend uit de stam Benja- min die het zegel droegen. Hierna zag ik dit: een onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. In het wit gekleed en met palmtakken in hun hand stonden ze voor de troon en voor het lam. Luid riepen ze: `De redding komt van onze God die op de troon zit en van het lam!' Alle engelen stonden om de troon en de oudsten en de vier we- zens heen. Ze bogen zich diep neer voor de troon en aanbaden God met de woorden: `Amen! Lof, majesteit en wijsheid, dank en eer en macht en kracht komen onze God toe, tot in eeuwigheid. Amen.' Een van de oudsten sprak mij aan: `Wie zijn dat daar in het wit, en waar komen ze vandaan?' Ik antwoordde: `U weet het zelf, heer.' Hij zei tegen me: `Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren wit gewassen met het bloed van het lam. Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren. En hij die op de troon zit zal bij hen wonen. Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hit- te hen niet bevangen. Want het lam midden voor de troon zal hen hoe- den, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.' *8* Toen het lam het zevende zegel verbrak, viel er een stilte in de hemel, ge- durende ongeveer een half uur. Ik zag de zeven engelen die voor Gods troon staan. Ze kregen alle zeven een bazuin. Toen kwam er een ande- re engel, die met een gouden wierookschaal bij het altaar ging staan. Hij kreeg een grote hoeveelheid wierook om die op het gouden altaar voor de troon te offeren, samen met de gebeden van alle heiligen. De rook van. de wierook steeg met de gebeden van de heiligen uit de hand van de engel op naar God. Toen nam de engel de wierookschaal, vulde hem met vuur van het altaar en wierp dat op de aarde. Er volgden donderslagen, groot geraas, bliksemschichten en een aardbeving. De zeven engelen, ieder met een bazuin, maakten aanstalten om erop te blazen. Toen blies de eerste engel op zijn bazuin. Er kwam hagel en vuur, gemengd met bloed, en dat werd op de aarde geworpen. Een derde deel van de aarde brandde af, evenals een derde deel van de bomen en al het groen. De tweede engel blies op zijn bazuin. Iets dat eruitzag als een gro- te berg, waar de vlammen uitsloegen, werd in zee gegooid. Een derde deel van het water werd bloed, een derde deel van alle in zee levende wezens ging dood en een derde deel van de schepen verging. De derde engel blies op zijn bazuin. Uit de hemel viel een grote ster, die zo fel brandde als een fakkel. Hij viel op een derde deel van de rivieren en op de waterbronnen. De naam van de ster is Alsem. Dat derde deel van het water werd alsem. Veel mensen stierven door het water dat bitter geworden was. De vierde engel blies op zijn bazuin. Een derde deel van de zon, van de maan en van de sterren werd getroffen, waardoor dat deel verduisterd werd. Een derde deel van de dag en ook van de nacht was er dus geen licht. In mijn visioen hoorde ik de luide roep van een adelaar die hoog in de lucht vloog: `Wee! Wee! Wee de mensen die op aarde leven! Want dadelijk klinken de bazui- nen van de drie engelen die nog niet geblazen hebben.' *9* Toen blies de vijfde engel op zijn bazuin. Ik zag een ster die uit de he- mel op de aarde was gevallen. Hij kreeg de sleutel van de put naar de on- deraardse diepte. Hij opende die put, waaruit rook opsteeg als uit een gro- te oven. De zon en de hemel werden verduisterd door de rook uit de put. Uit de rook kwamen sprinkhanen neer op de aarde. Ze kregen de beschik- king over dezelfde vermogens als schorpioenen op aarde. Maar, werd er- bij gezegd, ze moesten de planten, struiken en bomen ongemoeid laten. Alleen de mensen die niet het zegel van God op hun voorhoofd hadden, mochten ze kwaad doen. Doden mochten ze hen niet, alleen pijnigen, vijf maanden lang; die mensen zouden pijn moeten lijden alsof ze door een schorpioen gestoken waren. Dan zullen de mensen de dood zoeken, maar hem niet vinden. Ze zullen naar de dood verlangen, maar de dood vlucht van hen weg. Zo zagen die sprinkhanen eruit: ze leken op paarden die waren toege- rust voor de strijd, met op hun hoofd een soort goudachtige krans en met een gezicht als dat van een mens. Hun haar was lang als het haar van een vrouw, hun tanden waren als leeuwentanden. Hun borst leek een pant- ser van ijzer. Hun vleugels maakten een geluid als het geratel van talloze wagens die ten strijde trekken. Verder hadden ze een staart met een an- gel, net als schorpioenen. Met die staart konden ze de mensen pijnigen, vijf maanden lang. Hun koning is de engel van de onderaardse diepte; zijn naam luidt Abaddon in het Hebreeuws, in het Grieks Apollyon.^"2"^ | | ^2.^ _Apollyon_ -- Apollyon kan worden vertaald als `vernietiger'. | Het eerste wee is voorbij, maar er komen er nog twee! Toen blies de zesde engel op zijn bazuin. Uit de vier horens van het gouden altaar dat voor God staat, hoorde ik een stem die tegen de zesde engel met de bazuin zei: `Maak de vier engelen los die bij de grote rivier de Eufraat gevangen zitten.' De vier engelen werden losgemaakt; ze wa- ren gereedgehouden om juist op dit uur van deze dag, in deze maand van dit jaar, een derde deel van de mensen te doden. Het aantal ruiters van de bereden troepen -- ik hoorde hoeveel het er waren -- bedroeg tienduizend maal tienduizenden. Zo zagen de paarden en de ruiters in het visioen er- uit: hun borstpantsers waren vuurrood, violet en zwavelgeel; de hoofden van de paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun mond kwamen vuur, rook en zwavel. Een derde deel van de mensen werd gedood door deze drie plagen, het vuur, de rook en de zwavel die uit hun mond kwa- men. Want de kracht van de paarden zat in hun mond en in hun staart. Die staarten hadden koppen en leken net slangen; daarmee richtten ze onheil aan. Maar de andere mensen, die deze plagen overleefden, keerden zich niet af van hun zelfgemaakte goden. Ze bleven die goden aanbidden en de beelden van goud, zilver, brons, steen en hout, die niet kunnen ho- ren of zien en zich niet kunnen verroeren. Evenmin braken ze met hun leven van moord en toverij, van ontucht en diefstal. *10* Ik zag een andere machtige engel uit de hemel neerdalen. Een wolk om- hulde hem en de regenboog was om zijn hoofd. Zijn gezicht was als de zon en zijn benen waren als zuilen van vuur. Hij hield een kleine boekrol geopend in zijn hand. Hij zette zijn rechtervoet op de zee en zijn linker- voet op het land. Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult, en daarna lieten de zeven donderslagen hun stem horen. Ik wilde opschrij- ven wat ze gezegd hadden, maar een stem uit de hemel zei tegen mij: `Wat de zeven donderslagen gezegd hebben, moet je geheimhouden. Schrijf het niet op.' Toen hief de engel die ik op de zee en het land zag staan, zijn rechter- hand op naar de hemel. Hij zwoer: `Zo waar de schepper van de hemel en alles wat daarin is, en van de aarde met alles wat daarop is, en de zee met alles wat daarin is, tot in eeuwigheid leeft: het is de hoogste tijd! Op het moment dat de zevende engel zijn bazuin zal laten klinken, zal Gods ge- heim werkelijkheid worden, zoals hij zijn dienaren, de profeten, heeft be- loofd.' Toen hoorde ik opnieuw die stem uit de hemel. Hij zei tegen me: `Haal de geopende boekrol die de engel die op de zee en het land staat in zijn hand heeft.' Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje. Hij reikte het mij aan en zei: `Eet het op. Het zal branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing.' Ik pakte het boekje aan en at het op. Het smaak- te zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag. Toen kreeg ik te horen: `Je moet opnieuw over talrijke landen en volken en koningen profeteren.' *11* Vervolgens kreeg ik een rietstengel als meetstok, met de opdracht: `Neem de maten op van Gods tempel en van het altaar, en tel degenen die God daar aanbidden. De voorhof buiten de tempel moet je overslaan. Meet die niet op, want hij is bestemd voor de heidenen, die de heilige stad tween- veertig maanden lang zullen vertrappen. Ik zal mijn twee getuigen op- dracht geven om te profeteren. Gedurende twaalfhonderdzestig dagen zullen ze dat doen, gehuld in een boetekleed. Zij zijn de twee olijfbomen en de twee lampenstandaards die voor de Heer van de wereld staan. Als iemand hun kwaad wil doen, komt er vuur uit hun mond, dat hun vij- anden verteert; op die manier zal iedereen die hun kwaad wil doen moe- ten sterven. Zij hebben de macht om de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt zolang zij profeteren. Ook hebben ze de macht om water in bloed te veranderen. Verder kunnen ze de aarde treffen met alle moge- lijke plagen, zo vaak ze maar willen. Wanneer zij hun getuigenis hebben afgelegd, zal het beest dat uit de onderaardse diepte opstijgt de strijd met hen aanbinden, hen overwinnen en hen doden. Dan liggen hun lijken op het plein van de grote stad die in figuurlijke zin Sodom of Egypte heet, de stad waar ook hun Heer gekruisigd is. Gedurende drieneenhalve dag ko- men er mensen uit alle landen en volken, van elke stam en taal, om hun lijken te zien, en zij dulden niet dat ze begraven worden. De mensen die op aarde leven juichen om de dood van de twee profeten, en opgetogen sturen ze elkaar geschenken, want die profeten waren een grote kwelling voor hen geweest.' Maar toen de drieneenhalve dag voorbij waren, voer er een levens- geest uit God in hen en kwamen ze weer overeind. Iedereen die hen zag werd doodsbang. Er klonk een luide stem uit de hemel, die tegen hen zei: `Kom hierboven.' Toen stegen ze in de wolk op naar de hemel, voor het oog van hun vijanden. Op dat moment kwam er een zware aardbeving, die een tiende deel van de stad verwoestte. Zevenduizend mensen werden door de aardbeving gedood, de rest werd door vrees bevangen en begon de God van de hemel eer te bewijzen. Het tweede wee is voorbij, maar het derde volgt binnenkort! Toen blies de zevende engel op zijn bazuin. In de hemel klonken luide stemmen, die zeiden: `Nu begint de heerschappij van onze Heer over de wereld, en die van zijn messias.^"3"^ Hij zal heersen tot in eeuwigheid.' De vier- | | ^3.^ _messias_ -- Zie noot 1 bij Mattes. | entwintig oudsten op hun tronen bij God wierpen zich neer en aanbaden God met de woorden: `Wij danken u, Heer, onze God, Almachtige, die is en die was, want in uw grote macht neemt u nu het koningschap op u. De volken raasden in woede, maar nu laat u uw woede razen. De tijd is geko- men om een oordeel te vellen over de doden; en om uw dienaren, de pro- feten, te belonen, evenals de heiligen en degenen die, jong en oud, ontzag hebben voor uw naam; en ook om hen die de aarde vernietigen nu zelf te vernietigen.' Toen ging Gods tempel in de hemel open en verscheen daar de ark van het verbond. Er volgden bliksemschichten, groot geraas, don- derslagen, een aardbeving en zware hagel. *12* Er verscheen in de hemel een indrukwekkend teken: een vrouw, bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf ster- ren op haar hoofd. Ze was zwanger en schreeuwde het uit in haar ween en haar barensnood. Er verscheen een tweede teken in de hemel: een gro- te, vuurrode draak, met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een kroon. Met zijn staart sleepte hij een derde van de sterren aan de hemel mee en smeet ze op de aarde. De draak ging voor de vrouw staan die op het punt stond haar kind te baren, om het te verslinden zodra ze beval- len was. Maar toen ze het kind gebaard had -- een zoon, die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden --, werd het dadelijk weggevoerd naar God en zijn troon. De vrouw zelf vluchtte naar de woestijn. God had daar een plaats voor haar gereedgemaakt, waar twaalfhonderdzestig da- gen lang voor haar gezorgd zou worden. Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michal en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand maar werden verslagen; sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid. Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: `Nu zijn de redding, de macht en het koning- schap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. Zij hebben hem dank- zij het bloed van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij wa- ren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard. Daarom: juich, hemel, en allen die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.' Toen de draak zag dat hij op de aarde gegooid was, achtervolgde hij de vrouw die een zoon gebaard had. Maar de vrouw kreeg de twee vleugels van de grote adelaar om naar haar plaats in de woestijn te vliegen, waar gedurende een tijd en twee tijden en een halve tijd voor haar gezorgd zou worden. buiten het bereik van de slang. Toen spuwde de slang een stroom water als een rivier achter de vrouw aan om haar daarin mee te sleuren. Maar de aarde schoot haar te hulp: de aarde sperde haar mond open en dronk de rivier op die de draak had uitgespuwd. De draak was woedend op de vrouw en ging weg om strijd te leveren met de rest van haar nage- slacht, met allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven. *13* Hij ging op het strand bij de zee staan. Toen zag ik uit de zee een beest opkomen. Het had tien horens en zeven koppen; het had een kroon op elke horen, en er stonden godslasterlijke namen op zijn koppen. Het beest dat ik zag leek op een panter, met poten als van een beer en een bek als de muil van een leeuw. De draak droeg zijn kracht en heerschappij en gezag aan het beest over. Een van de koppen van het beest zag eruit alsof hij ge- slacht was; het was een dodelijke verwonding, maar de wond genas. Vol bewondering ging de hele wereld achter het beest aan. Iedereen aanbad de draak, omdat hij het beest gezag had gegeven. Ook het beest zelf aanbaden ze, met de woorden: `Wie is gelijk aan het beest? Wie kan het tegen hem opnemen?' Het beest kon zijn bek gebruiken voor grootspraak en gods- lasteringen, en dat tweenveertig maanden lang. Het opende zijn bek en lasterde God, zijn naam en zijn woning en hen die in de hemel wonen. Het mocht de strijd met de heiligen aanbinden en hen overwinnen. Ook kreeg het macht over alle landen en volken, over mensen van elke stam en taal. Alle mensen die op aarde leven zullen het beest aanbidden, ieder- een van wie de naam niet vanaf het begin van de wereld in het boek van het leven staat, het boek van het lam dat geslacht is. Wie oren heeft, moet horen. Wie gevangenschap moet verduren, zal in gevangenschap gaan. En wie door het zwaard moet sterven, zal ster- ven door het zwaard. Hier komt het aan op de standvastigheid en trouw van de heiligen. Toen zag ik een tweede beest, dat opkwam uit de aarde. Het had twee horens, net als een lam, en het sprak als een draak. Voor de ogen van het eerste beest oefende het heel diens macht uit. Het dwong de aarde en alle mensen die erop leefden het eerste beest, dat van zijn dodelijke verwon- ding genezen was, te aanbidden. Het verrichtte indrukwekkende tekenen, het liet voor de ogen van de mensen zelfs vuur uit de hemel neerdalen op de aarde. Het wist de mensen die op aarde leven te misleiden door de te- kenen die het voor de ogen van het eerste beest kon verrichten. Het droeg hun op een beeld te maken voor het beest dat ondanks zijn steekwond toch leefde. Het kreeg de macht om dat beeld leven in te blazen, zodat het beeld van het beest ook kon spreken en ervoor kon zorgen dat ieder- een die het beeld niet aanbad, gedood zou worden. Verder liet het bij alle mensen, jong en oud, rijk en arm, slaaf en vrije, een merkteken zetten op hun rechterhand of op hun voorhoofd. Alleen mensen met dat teken -- dat wil zeggen de naam van het beest of het getal van die naam -- konden iets kopen of verkopen. Hier komt het aan op wijsheid. Laat ieder die inzicht heeft het getal van het beest ontcijferen; er wordt een mens mee aangeduid. Het getal is zes- honderdzesenzestig. *14* Toen zag ik dit: het lam stond op de Sion, en bij het lam waren honderd- vierenveertigduizend mensen die zijn naam en die van zijn Vader op hun voorhoofd hadden. Ik hoorde uit de hemel een geluid komen dat klonk als het geluid van geweldige watermassa's, van zware donderslagen; het klonk als het geluid dat muzikanten maken die op de lier spelen. Er werd voor de troon en voor de vier wezens en de oudsten iets gezongen dat leek op een nieuw lied. Niemand kon het lied begrijpen, behalve de honderd- vierenveertigduizend mensen die van de aarde zijn vrijgekocht. Dat zijn degenen die zich niet met vrouwen hebben afgegeven maar maagdelijk zijn gebleven. Zij volgen het lam waarheen het maar gaat. Ze zijn uit de mensheid vrijgekocht om als de eerste opbrengst te worden aangeboden aan God en aan het lam. Geen leugen komt over hun lippen, er valt niets op hen aan te merken. Toen zag ik opnieuw een engel, die hoog in de lucht vloog. Hij had een eeuwig evangelie dat hij bekend moest maken aan de mensen op aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. Luid riep hij: `Heb ontzag voor God en geef hem eer, want nu is de tijd gekomen dat hij zijn oordeel zal vellen. Aanbid hem die hemel en aarde, zee en waterbronnen gescha- pen heeft.' Hij werd gevolgd door een tweede engel, die uitriep: `Gevallen, gevallen is Babylon, die grote stad, die door haar ontucht alle volken de wijn van haar wellust heeft laten drinken.' Zij werden gevolgd door een derde engel, die met luide stem riep: `Als iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of zijn hand krijgt, zal hij de wijn van Gods woede moeten drinken, die onverdund in de beker van zijn toorn is geschonken. Hij zal in vuur en zwavel worden gepijnigd, on- der de ogen van de heilige engelen en van het lam. De rook van die pijni- ging zal opstijgen tot in eeuwigheid. Wie het beest en zijn beeld aanbidden, of wie het merkteken van zijn naam draagt, ze krijgen geen rust, overdag niet en 's nachts niet.' Hier komt het aan op de standvastigheid van de heiligen, die zich hou- den aan Gods geboden en aan de trouw van Jezus. Ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: `Schrijf op: `Gelukkig zijn zij die vanaf nu in verbondenheid met de Heer sterven.'' En de Geest be- aamt: `Zij mogen uitrusten van hun inspanningen, want hun daden ver- gezellen hen.' Toen zag ik dit: een witte wolk, en daarop zat iemand die eruitzag als een mens. Hij had een gouden krans op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand. Uit de tempel kwam een andere engel, die hem die op de wolk zat met luide stem toeriep: `Laat uw sikkel komen om te oogsten. Want de tijd om te oogsten is gekomen; de aarde is meer dan rijp voor de oogst.' Toen wierp degene die op de wolk zat zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd geoogst. Er kwam een andere engel uit de hemelse tempel, die ook zo'n scherpe sikkel had. Bij het altaar vandaan kwam weer een andere engel, degene die zeggenschap heeft over het vuur. Hij riep de engel met de scherpe sikkel luid toe: `Laat je scherpe sikkel komen om de druiven te oogsten in de wijngaard op de aarde, want de druiven zijn rijp.' Toen wierp de engel zijn sikkel op de aarde, en hij oogstte de druiven in de wijngaard op de aarde en gooide ze in de grote perskuip van Gods woede. De wijn- pers werd buiten de stad getreden. Er kwam een grote stroom bloed uit, zestienhonderd stadie lang en zo hoog als het bit bij een paard. *15* Ik zag in de hemel opnieuw een indrukwekkend, wonderbaarlijk teken: het waren zeven engelen met de zeven laatste plagen, waarmee aan Gods woede een einde komt. Toen zag ik iets als een zee van glas, vermengd met vuur. Op de glazen zee stonden zij die het beest, zijn beeld en het ge- tal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden lieren om daarop te spelen voor God. Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het lam: `Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige, rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken. Wie zou u, Heer, niet vereren, uw naam niet prijzen! Want u alleen bent heilig. Alle volken zullen komen en zich voor u neerbuigen, want uw rechtvaardige daden zijn geopenbaard.' Hierna zag ik de hemelse tempel, de verbondstent, opengaan. De zeven engelen met de zeven plagen kwamen naar buiten, in stralende kleren van zuiver linnen en met een gouden band om hun borst. Toen gaf een van de vier wezens aan alle zeven engelen een gouden offerschaal, vol met de woede van de God die leeft tot in eeuwigheid. Gods majesteit en kracht vulden de tempel met rook. Niemand kon de tempel binnengaan voordat aan de zeven plagen van de zeven engelen een einde was gekomen. *16* Toen hoorde ik een luide stem uit de tempel komen die tegen de zeven engelen zei: `Ga nu! Giet de zeven offerschalen met Gods woede leeg op de aarde!' De eerste engel ging weg en goot zijn offerschaal leeg over de aarde. Alle mensen die het merkteken van het beest droegen en zijn beeld aan- baden, kregen kwaadaardige en pijnlijke zweren. De tweede engel goot zijn offerschaal leeg over de zee. Het water werd bloed, als het bloed van een dode, en alle wezens die in zee leefden kwamen om. De derde en- gel goot zijn offerschaal leeg over rivieren en waterbronnen, en het wa- ter werd bloed. Ik hoorde de engel van al het water zeggen: `Rechtvaardig bent u, de heilige, die is en die was, omdat u op deze manier straft. Bloed van heiligen en profeten hebben zij vergoten, en bloed laat u hen drinken. Ze hebben het verdiend.' Ik hoorde het altaar antwoorden: `Ja, Heer, on- ze God, Almachtige, uw oordelen zijn betrouwbaar en rechtvaardig.' De vierde engel goot zijn offerschaal leeg over de zon, waardoor ze de men- sen kon verbranden met haar vuur. De grote hitte verzengde de mensen en ze lasterden de naam van God, die macht heeft over deze plagen. Ze toonden geen berouw en bewezen hem geen eer. De vijfde engel goot zijn offerschaal leeg over de troon van het beest. Zijn rijk werd in duisternis gehuld. De mensen beten op hun tong van de pijn. Ze lasterden de God van de hemel, vanwege hun pijn en hun zweren, en ze braken niet met het leven dat ze leidden. De zesde engel goot zijn offerschaal leeg over de grote rivier de Eufraat. De rivier viel droog en maakte de weg vrij voor de koningen uit het oosten. Toen zag ik dat uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten te voorschijn kwamen in de vorm van kikkers. Dat zijn demonische geesten die tekenen verrichten en erop uitgaan om alle koningen op aarde bijeen te brengen voor de strijd op de grote dag van de almachtige God. `Ik kom onverwacht als een dief!' Gelukkig is wie wakker blijft en zijn kleren aanhoudt: hij hoeft niet naakt rond te lopen en zich voor ieder- een te schamen. Ze brachten hen bijeen op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet. De zevende engel goot zijn offerschaal leeg over de lucht. Toen klonk er uit de tempel een luide stem vanaf de troon, die uitriep: `Het is voorbij!' Er volgden bliksemschichten en groot geraas en donderslagen. Er kwam een zware aardbeving, zo zwaar als nog niet was voorgekomen sinds er mensen op aarde waren; verschrikkelijk was die aardbeving. De grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden van alle volken werden verwoest. Het grote Babylon moest het ontgelden: God gaf het de beker met de wijn van zijn hevige woede. Alle eilanden verdwenen in het niets en van de ber- gen was geen spoor meer te vinden. Uit de hemel vielen loodzware hagel- stenen op de mensen, en de mensen lasterden God vanwege de plaag van die hagel, want het was een vreselijke plaag. *17* Een van de zeven engelen met de offerschalen kwam op me af en zei: `Ik wil je laten zien hoe de grote hoer die aan talrijke waterstromen zit, veroordeeld wordt. De koningen op aarde hebben ontucht met haar ge- pleegd, en de mensen die op aarde leven hebben zich bedronken aan de wijn van haar ontucht.' Ik raakte in vervoering, en hij nam mij mee naar de woestijn. Ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest vol gods- lasterlijke namen, met zeven koppen en tien horens. Ze droeg purperen en scharlakenrode kleren en gouden sieraden, edelstenen en parels. In haar hand had ze een gouden beker vol gruwelijkheden, al haar liederlijke wandaden, en op haar voorhoofd stond een naam met een geheime bete- kenis: `Het grote Babylon, moeder van alle hoeren en van alle gruwelijk- heden ter wereld'. Ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed van de heiligen en het bloed van hen die van Jezus hadden getuigd. Ik was ont- zet toen ik haar zag. Toen zei de engel: `Waarom ben je zo ontzet? Ik zal je de betekenis onthullen van die vrouw en het beest waarop ze zit, met zijn zeven koppen en tien horens. Het beest dat je zag, was, en is niet; het stijgt binnenkort op uit de onderaardse diepte en zal vernietigd worden. Alle mensen die op aarde leven van wie de naam niet vanaf het begin van de wereld in het boek van het leven staat, zullen verbaasd zijn bij het zien van het beest, omdat het was, niet is, en toch weer zal zijn.' Hier komt het aan op wijsheid en inzicht. `De zeven koppen zijn zeven heuvels waarop de vrouw zit, en het zijn zeven koningen. Vijf van hen zijn omgekomen, n is er nu, en de laat- ste moet nog komen en zal dan maar kort blijven. Het beest dat was, en. niet is, is zelf de achtste koning, al is het een van de zeven, en het zal ver- nietigd worden. De tien horens die je zag zijn tien koningen die nu nog geen koning zijn, maar straks samen met het beest voor n uur konink- lijke macht zullen krijgen. Ze hebben allemaal hetzelfde doel voor ogen en dragen hun macht en gezag over aan het beest. Ze binden de strijd aan met het lam, maar het lam zal hen overwinnen. Want het lam is de hoog- ste heer en koning, en wie hem toebehoren, wie geroepen zijn en uitge- kozen, zijn trouw. De waterstromen die je zag,' zei de engel, `waar de hoer aan zit, zijn vele landen en volken en stammen. De tien horens die je zag en het beest zelf zullen een afschuw krijgen van de hoer en ze zullen haar te gronde richten. Ze zullen haar uitkleden, haar vlees eten en haar in brand steken. Want God heeft hen ertoe aangezet om zijn plan uit te voeren, zodat ze allemaal met hetzelfde doel voor ogen hun macht aan het beest overdragen, tot wat God gezegd heeft werkelijkheid wordt. De vrouw die je zag is de grote stad, die heerst over de koningen op aarde.' *18* Hierna zag ik een andere engel uit de hemel neerdalen. Hij had groot gezag en zijn luister verlichtte de aarde. Met een krachtige stem riep hij: `Gevallen, gevallen is Babylon, die grote stad! Ze is een woonplaats voor demonen geworden, ze biedt onderdak aan elke onreine geest, elke onrei- ne vogel en elk onrein, afschuwelijk dier. Alle volken hebben door haar ontucht de wijn van haar wellust gedronken, de koningen op aarde heb- ben ontucht met haar gepleegd en de handelaars op aarde zijn van haar overvloedige weelde rijk geworden.' Toen hoorde ik een andere stem uit de hemel zeggen: `Ga weg uit die stad, mijn volk, zodat je geen deel hebt aan haar zonden en ontkomt aan de plagen die haar zullen treffen. Want haar zonden reiken tot aan de he- mel en God zal haar onrecht vergelden. Doe met haar wat zij met anderen deed, ja laat haar dubbel boeten. Laat haar het dubbele drinken uit de be- ker waaruit zij anderen te drinken gaf. Geef haar net zo veel pijn en rouw te dragen als zij zich luister en overvloed heeft gegund. Ze zegt bij zichzelf: Ik zit hier als een koningin, niet als een arme weduwe. Mij zal niets gebeu- ren! Daarom zullen alle plagen haar op n dag treffen: dodelijke ziekte, rouw en hongersnood, en ze zal in vlammen opgaan. Want God, de Heer, die dat vonnis heeft geveld, is machtig. `~De koningen op aarde, die ontucht met haar hebben gepleegd en in weelde hebben geleefd, zullen om haar jammeren en treuren als ze de rook boven haar zien opstijgen. Ze blijven op een afstand, ontzet door de straf die zij krijgt, en zeggen: `Wee! Wee Babylon, grote, sterke stad! In n uur tijd is je vonnis voltrokken!' De handelaars op aarde treuren en rou- wen om haar, want er is niemand die hun waren nog wil kopen: goud en zilver, edelstenen en parels, linnen, purperen stoffen, zijde, scharlaken stoffen, cipressenhout, allerlei voorwerpen van ivoor en van dure hout- soorten, van brons, ijzer en marmer, kaneel en kardemom, reukwerk en balsem, wierook, wijn en olijfolie, meel en tarwe, runderen en schapen, paarden en wagens, slaven en lijfeigenen. Verloren zijn de vruchten waar je hart naar uitging, verdwenen al je rijkdom, alle weelde -- dat alles is voorgoed voorbij. Degenen die hierin handelden en die hun rijkdom aan haar te danken hebben, blijven op een afstand, ontzet door de straf die zij krijgt. Ze treuren en rouwen om haar en zeggen: `Wee! Wee grote stad! Je droeg linnen, purperen en scharlakenrode kleren, en gouden sieraden, edelstenen en parels. Maar in n uur tijd is heel je grote rijkdom vernie- tigd.' Alle stuurlui, iedereen die op Babylon vaart, het scheepsvolk en al- le anderen die op zee werken, bleven op een afstand en riepen toen ze de rook boven haar zagen opstijgen: `Welke stad is er aan die grote stad ge- lijk?' Ze wierpen stof over hun hoofd, treurden en rouwden, en riepen: `Wee! Wee grote stad! Iedereen die schepen op zee had, dankte zijn rijk- dom aan haar schatten. Maar in n uur tijd is zij te gronde gericht.' Juich om haar, hemel, juich heiligen, apostelen en profeten! Het vonnis dat zij jullie had toebedacht, heeft God aan haar voltrokken.' Toen tilde een sterke engel een steen zo groot als een molensteen op en smeet die in zee met de woorden: `Zo zal ook Babylon, die grote stad, worden weggeslingerd; ze zal voorgoed verdwijnen. `~De klank van lier en zang, bazuin en fluit zal in jou voorgoed verstommen, de bedrijvigheid van ieder ambacht zal in jou voorgoed stilvallen. Het geluid van de molen zal nooit meer in je klinken, het licht van de lamp nooit meer in je schijnen. Het feestgedruis rond bruid en bruidegom zal in jou nooit meer te horen zijn. Eens waren je handelaars de groten der aarde, alle volken bezweken voor je verleidende toverij. `~Maar ook vloeide in deze stad het bloed van profeten en heiligen, van al degenen die op aarde werden geslacht.' *19* Hierna hoorde ik in de hemel een geweldige stem als van een grote menigte zeggen: `Halleluja! De redding, de eer en de macht zijn van on- ze God, want zijn vonnis is betrouwbaar en rechtvaardig. Hij heeft im- mers de grote hoer, die door haar ontucht de wereld in het verderf heeft gestort, veroordeeld en het bloed van zijn dienaren op haar gewroken.' Opnieuw zeiden ze: `Halleluja! Haar rook stijgt op tot in eeuwigheid.' De vierentwintig oudsten en de vier wezens wierpen zich neer voor God, die op de troon zit, en aanbaden hem met de woorden: `Amen! Halleluja!' Vanaf de troon klonk een stem, die zei: `Loof onze God! Laat al zijn diena- ren die ontzag voor hem hebben, jong en oud, hem loven!' Toen hoorde ik iets als een stem van een grote menigte, van geweldige watermassa's en van krachtige donderslagen zeggen: `Halleluja! De Heer, onze God, de Al- machtige, heeft het koningschap op zich genomen. Laten we blij zijn en jubelen, laten we hem de eer geven! Want de bruiloft van het lam is geko- men en zijn bruid staat klaar. Zij mag zich kleden in zuiver, stralend lin- nen.' Want dit linnen staat voor al het goede dat gedaan is door de heili- gen. Toen zei hij tegen mij: `Schrijf op: `Gelukkig zijn zij die voor het brui- loftsmaal van het lam zijn uitgenodigd.'' En hij vervolgde: `Wat God hier zegt, is betrouwbaar.' Ik wierp me aan zijn voeten neer om hem te aan- bidden, maar hij zei: `Doe dat niet! Ik ben een dienaar zoals jij en zoals je broeders en zusters die van Jezus getuigen. Je moet God aanbidden.' Want getuigen van Jezus is profeteren. Ik zag dat de hemel geopend was, en dit zag ik: een wit paard met een rui- ter, die `Trouw en betrouwbaar' heet, die een rechtvaardig vonnis velt en een rechtvaardige strijd voert. Zijn ogen waren als een vlammend vuur en op zijn hoofd had hij veel kronen. Er stond een naam op hem geschreven die niemand kende, alleen hijzelf. Hij droeg met bloed doordrenkte kle- ren. Zijn naam luidde `Woord van God'. De hemelse legermacht, gekleed in zuiver, wit linnen, volgde hem op witte paarden. Uit zijn mond komt een scherp zwaard waarmee hij de volken zal slaan, en hij zal hen met een ijzeren herdersstaf hoeden. Hij zal de wijnpers van de hevige woede van de almachtige God treden. Op zijn kleding en op zijn dij staat de naam `Hoogste Heer en koning'. Toen zag ik een engel midden in de zon staan. Luid riep hij tegen de vogels die hoog in de lucht vlogen: `Kom naar Gods grote maaltijd. Dan krijg je het vlees te eten van koningen, legeraanvoerders en machtheb- bers, het vlees van paarden en hun ruiters, van slaven en van vrije men- sen, het vlees van jong en oud.' Ik zag dat het beest en de koningen op aarde zich met hun troepen had- den verzameld om oorlog te voeren met de ruiter op het paard en zijn le- germacht. Het beest werd gevangengenomen, samen met de valse profeet die in zijn bijzijn tekenen had verricht, waardoor hij iedereen had misleid die het merkteken van het beest droeg en zijn beeld aanbad. Levend wer- den ze in de vuurpoel met brandende zwavel gegooid. De rest werd ge- dood door het zwaard dat uit de mond van de ruiter op het paard kwam, en alle vogels aten zich vol aan hun vlees. *20* Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaard- se diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor dui- zend jaren. Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en ver- zegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaar voorbij waren; daarna moet hij korte tijd worden los- gelaten. Ook zag ik tronen, en aan hen die erop zaten werd recht gedaan. Het zijn de zielen van hen die onthoofd waren omdat ze van Jezus hadden getuigd en over God hadden gesproken; zij hadden het beest en zijn beeld niet aanbeden en ook zijn merkteken niet op hun voorhoofd of hun hand gekregen. Zij waren tot leven gekomen en heersten duizend jaar lang sa- men met de messias. De andere doden kwamen niet tot leven voordat de duizend jaar voorbij waren. Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig zijn zij die deelhebben aan de eerste opstanding. De tweede dood heeft geen macht over hen. Zij zullen priester van God en van de messias zijn en duizend jaar lang samen met hem heersen. Wanneer de duizend jaar voorbij zijn, zal Satan uit zijn gevangenis wor- den losgelaten. Dan gaat hij eropuit om de volken aan de vier hoeken van de aarde, Gog en Magog, te misleiden. Hij brengt hen voor de strijd bijeen, een menigte zo talrijk als zandkorrels aan de zee. Ze trekken op, over de hele breedte van de aarde, en omsingelen het kamp van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur daalt neer uit de hemel en verteert hen. En de duivel, die hen misleidde, wordt in de poel van vuur en zwavel gegooid, bij het beest en de valse profeet. Daar zullen ze dag en nacht worden ge- pijnigd, tot in eeuwigheid. Toen zag ik een grote witte troon en hem die daarop zat. De aarde en de hemel vluchtten van hem weg en verdwenen in het niets. Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog een geopend: het boek van het leven. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden. De zee stond de doden die ze in zich had af, en ook de dood en het dodenrijk stonden hun doden af. En iedereen werd geoordeeld naar zijn daden. Toen werden de dood en het dodenrijk in de vuurpoel gegooid. Dit is de tweede dood: de vuurpoel. Wie niet in het boek van het leven bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid. *21* Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer. Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem op- wacht. Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: `Gods woon- plaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.' Hij die op de troon zat zei: `Alles maak ik nieuw!' -- Ik hoorde zeggen: `Schrijf het op, want wat hier wordt gezegd is betrouwbaar en waar.' -- Toen zei hij tegen mij: `Het is voltrokken! Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Wie dorst heeft geef ik vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft. Wie overwint komen al deze dingen toe. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn. Maar voor hen die laf en trouwe- loos zijn geweest, die zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, voor allen die de leugen hebben gediend: hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is de twee- de dood.' Een van de zeven engelen met de offerschalen die gevuld waren met de laatste zeven plagen kwam op me af en zei: `Ik wil je de bruid laten zien, de vrouw van het lam.' Ik raakte in vervoering, en hij nam mij mee naar een heel hoge berg en liet me de heilige stad Jeruzalem zien, die uit de he- mel neerdaalde, bij God vandaan. De stad schitterde door Gods luister, met een schittering als van een edelsteen, als een kristalheldere jaspis. Ze had een grote, hoge muur met twaalf poorten en bij elke poort stond een engel. Op de poorten waren namen geschreven: de namen van de twaalf stammen van Israls zonen. Vanuit het oosten gezien waren er drie poor- ten, vanuit het noorden drie, vanuit het zuiden drie en vanuit het westen drie. De stadsmuur had twaalf grondstenen, met daarop de namen van de twaalf apostelen van het lam. Degene die met mij sprak had een gouden meetstok om daarmee de stad, de poorten en de muur op te meten. De stad was vierkant, even lang als breed. Hij mat de stad met zijn meetstok: twaalfduizend stadie, zowel in de lengte als in de breedte en in de hoogte. Hij mat de stadsmuur: honderdvierenveertig el, in gewone mensenmaat, die ook engelenmaat is. De muur was gemaakt van jaspis, en de stad zelf was van zuiver goud, helder als glas. De grondstenen van de stadsmuur waren versierd met allerlei edelstenen. De eerste was van jaspis, de twee- de van lazuursteen, de derde kornalijn, de vierde smaragd, de vijfde sardo- nyx, de zesde sarder, de zevende olivijn, de achtste aquamarijn, de negen- de topaas, de tiende turkoois, de elfde granaat en de twaalfde amethist. De twaalf stadspoorten waren twaalf parels, elke poort een parel op zich. De straten van de stad waren van zuiver goud en schitterden als glas. Maar een tempel zag ik niet in de stad, want God, de Heer, de Almachtige, is haar tempel, met het lam. De stad heeft het licht van de zon en de maan niet nodig: over haar schijnt Gods luister, en het lam is haar licht. De vol- ken zullen in haar licht leven en de koningen op aarde betuigen daar hun lof. De poorten zullen overdag nooit gesloten worden, en nacht zal het er niet meer zijn. De volken zullen in haar hun lof en eer komen betuigen. Maar alles wat verwerpelijk is en iedereen die zich met gruwelijke dingen en leugens inlaat, komt de stad niet binnen, alleen zij die in het boek van het leven staan, het boek van het lam. *22* Hij liet me een rivier zien met water dat leven geeft. De rivier was hel- der als kristal en ontsprong aan de troon van God en van het lam. In het midden van het plein van de stad en aan weerskanten van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. De bladeren van de boom brachten de volken genezing. Er zal niets meer zijn waarop nog een vloek rust. De troon van God en van het lam zal daar in de stad staan. Zijn dienaren zullen hem vereren en hem met eigen ogen zien, en zijn naam staat op hun voorhoofd. Het zal er geen nacht meer zijn en het licht van een lamp of het licht van de zon hebben ze niet no- dig, want God, de Heer, zal hun licht zijn. En zij zullen als koningen heer- sen tot in eeuwigheid. Toen zei hij tegen mij: `Wat hier gezegd is, is betrouwbaar en waar. De Heer, de God die profeten bezielt, heeft zijn engel gestuurd om aan zijn dienaren te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet.' `Ik kom spoedig!' Gelukkig is wie zich houdt aan de profetie van dit boek. Ik, Johannes, was het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik alles ge- hoord en gezien had, wierp ik me neer aan de voeten van de engel die me deze dingen liet zien, om hem te aanbidden. Maar hij zei: `Doe dat niet! Ik ben een dienaar zoals jij en je medeprofeten, en zoals degenen die zich houden aan wat er in dit boek staat. Je moet God aanbidden.' Verder zei hij tegen me: `Houd de profetie van dit boek niet geheim, want de tijd is nabij. Wie onheil aanricht zal nog meer onheil aanrichten, en wie onrein is zal nog onreiner worden. Wie goed doet zal nog meer goed doen, en wie heilig is zal nog heiliger worden.' `Ik kom spoedig, en heb het loon bij me om iedereen te belonen naar zijn daden. Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.' Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levens- boom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan. Buiten is de plaats voor de honden die zich bezighouden met toverij en ontucht, met moord en afgodendienst, voor iedereen die de leugen koestert en er- naar handelt. `Ik, Jezus, heb mijn engel gestuurd om jullie deze dingen bekend te maken voor de gemeenten. Ik ben de telg van David, zijn nakomeling, de stralende morgenster.' De Geest en de bruid zeggen: `Kom!' Laat wie luistert zeggen: `Kom!' Laat wie dorst heeft komen; laat wie dat wil vrij drinken van het water dat leven geeft. Ik verklaar tegenover eenieder die de profetie van dit boek hoort: als ie- mand er iets aan toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek beschreven zijn; en als iemand iets afneemt van wat in het boek van deze profetie staat, zal God hem zijn deel afnemen van de levensboom en van de heilige stad, zoals die in dit boek beschreven zijn. Hij die van deze dingen getuigt, zegt: `Ja, ik kom spoedig!' Amen. Kom, Heer Jezus! De genade van onze Heer Jezus zij met u allen.